Esther 1

44) delen der zangers

Gelijk boven, Neh. 12:44.

Ne 12.44

45) elk dagelijks

Hebreeuws, het woord, of de zaak, van een dag op zijn dag.

46) zij

Te weten, het volk, of gans Isra‰l.

47) heiligden voor de Levieten,

Dat is, zij zonderden af en gaven den Levieten de tienden, enz., die daartoe geheiligd waren, en waardoor de ganse rest, die zij behielden, voor hun particulier gebruik geheiligd werd. Zie Num. 18:21,26.

Nu 18.21,26

48) heiligden voor de kinderen van Aaron.

Dat is, zij zonderden af en gaven den hogepriester tienden van de tienden, die zij hadden ontvangen, naar de wet Gods; Num. 18:26, enz. Zie ook aldaar Num. 18:8.

Nu 18.26,8 1) Ahasveros,

Hij wordt in de Griekse histori‰n [naar sommiger gevoelen] genoemd Xerxes, de zoon van Darius Hystaspes, van wien gesproken wordt Ezra 4:6.

Ezr 4.6

2) van Indie af

Hebreeuws, van Hodu tot aan Chus.

3) op den burg

Of, in het paleis. Anders, in de hoofdstad Susan. Het schijnt dat de stad en de burg, of het paleis, ‚‚n naam gehad hebben. Zie onder, Esth. 3:15, en Esth. 4:1,16.

Es 3.15 4.1,16
4) grootste heren

Zie Dan. 1:3.

Da 1.3
5) den rijkdom

Dat is, den rijkdom van zijn voortreffelijk koninkrijk.

6) dat gevonden werd

Dit is meer dan of er stond, die te Susan woonden, want daar waren er velen op dezen maaltijd, die te Susan niet woonden.

7) de bedsteden

Of, bedde-[laden]; te weten, in welke men aan de tafel lag en at, naar het gebruik der Perzen en andere nati‰n; zie onder, Esth. 1:7, de aantekening Esth. 1:8.

Es 1.7,8

8) porfier[steen],

Hebreeuws, bahat; dat is porfiersteen, of, marmer, rood als purper. Anders, rood marmer.

9) kostelijke stenen.

Hebreeuws, sochereth; dit is de naam van een kostelijken steen, ons onbekend. Anderen nemen het voor gespikkeld marmer van verscheidene kleuren.

10) het ene vat was anders

Hebreeuws, en de vaten waren van de vaten onderscheiden, verscheiden, of veranderd.

11) koninklijke wijn,

Hebreeuws, wijn van het koninkrijk.

12) naar des konings

Dat is, gelijk zulks een zo machtigen koning betaamde.

13) vermogen.

Hebreeuws, hand.

14) niemand dwong;

Anders, niemand dwinge. De zin is, dat men een iegelijk zoveel wijn zou inschenken als hij begeerde, maar dat de een den anderen niet zou dwingen met de bekers uit te drinken, maar dat elk zou drinken en anderen drinken laten, zoveel als het een iegelijk geliefde.

15) vastelijk bevolen

Hebreeuws, gefondeerd, gegrondvest.

16) aan alle groten zijns huizes,

Hebreeuws, aan allen meester, of overste zijns huizes.

17) van een iegelijk.

Hebreeuws, des mans en des mans. De zin is dat men een iegelijk zou inschenken en laten drinken zoveel wijn als hij begeerde, en niet meer.

18) een maaltijd

Hebreeuws, een maaltijd der vrouwen; te weten, voor die vrouwen, wier mannen bij den koning aten. Het was bij de Perzen niet gebruikelijk dat de vrouwen op gasterijen bij de mannen zaten en aten.

19) in het koninklijk huis,

Hebreeuws, in het huis des koninkrijks.

20) den zevenden dag,

Dit was de laatste dag van dien treffelijken maaltijd.

21) vrolijk was

Hebreeuws, goed.

22) zeide hij

Dat is, hij beval, of hij belastte.

23) kamerlingen,

Of, hovelingen; en zo in het volgende; zie Gen. 37:36.

Ge 37.36
24) Dat zij Vasthi,

Om dit te bevelen, is de koning meer door dronkenschap bewogen geworden dan door verstandige redenen.

25) met de koninklijke kroon,

Hebreeuws, met de kroon des koninkrijks.

26) den volken

Te weten, die te Susan waren.

27) schoon van aangezicht.

Hebreeuws, goed.

28) den dienst

Hebreeuws, door de hand; dat is, door den dienst, gelijk Exod. 9:35; zie de aantekening aldaar.

Ex 9.35
29) wijzen,

Dat is, die in de histori‰n van de oude tijden en het beleid van zaken wel ervaren waren. Vergelijk 1 Kron. 12:32.

1Ch 12.32

30) (want alzo moest des konings zaak

Hij wil zeggen dat de koningen in Perzi‰ in grootwichtige zaken niets deden dan met raad en goedvinden der vorsten van het rijk.

31) geschieden,

Dat is, beraadslaagd worden.

32) naasten nu

Anders, te weten, tot de naasten bij hem Carsena, enz. Versta, dat deze vorsten naast bij een koning zaten, of dat zij de grootgeachtsten bij den koning waren.

33) zeven vorsten

Ezra 7:14 worden zij genoemd zeven raadsheren des konings.

Ezr 7.14

34) die het aangezicht des konings zagen,

Dat is, die dagelijks bij en omtrent den koning waren; zie de aantekening 2 Kon. 25:19, en Ezra 7:14. Als de koning op iemand vertoornd was, die mocht zijn aangezicht niet zien, gelijk blijkt, onder, Esth. 7:8.

2Ki 25.19 Ezr 7.14 Es 7.8

35) vooraan zaten

Of, boven aan.

36) naar de wet

Te weten, naar de wetten der Perzen en der Meden.

37) omdat zij niet

Dat is, daarom, dat zij geroepen zijnde niet kwam.

38) het woord van den koning

Dat is, mijn woord en bevel; hij spreekt van zichzelven in den derden persoon.

39) Toen zeide Memuchan

Het schijnt dat Memuchan nog aan tafel zijnde, met den koning dit oordeel geveld heeft. Want de Perzen, dronken zijnde, plachten dikwijls met elkander over grootwichtige zaken te beraadslagen.

40) tegen den koning misdaan,

Memuchan wil zeggen dat Vasthi tegen den koning gezondigd had metterdaad, tegen de vorsten en het volk met kwaad exempel.

41) deze daad der koningin

Of, dit woord; dat is het antwoord der koninin. Hij wil zeggen: het gerucht dezer daad, of van dit antwoord, zal voortlopen en alle vrouwen ter ore komen; zie Esth. 1:18.

Es 1.18

42) zodat zij haar

Memuchan wil zeggen: Het zal een oorzaak zijn, dat ook onze en andere vrouwen haar mannen verachten zullen.

43) deze daad der koningin

Zie Esth. 1:17.

Es 1.17

44) daar zal verachtens

Hij wil zeggen: Hieruit zal dit ontstaan dat de vrouwen haar mannen zullen verachten, waarover dan de mannen zich tegen hunn vrouwen vertoornen zullen, en alzo zal er gedurige twist en onlust zijn tussen den man en de vrouw.

45) Indien het den koning goeddunkt,

Hebreeuws, indien het goed is bij den koning.

46) van hem

Dat is, op zijn naam. Hebreeuws, van zijn tegenwoordigheid, of van voor zijn aangezicht.

47) uitga,

Dat is, gepubliceerd, of openlijk verkondigd worde.

48) dat men het niet overtrede:

Anders, dat men het niet wederroepe; alzo ook onder, Esth. 3:3. Of, dat het onwederroepelijk zij.

Es 3.3

49) koninkrijk

Dat is, haar koninklijke waardigheid.

50) aan haar naaste,

Of, aan haar gezellin; dat is, aan een andere.

51) (want het is groot)

Of, hoewel het groot is.

52) eer geven,

Of, ere doen; dat is in ere houden.

53) Dit woord nu

Dat is, dezen raad, of voorslag.

54) hij zond brieven

Te weten, de koning. Anders, daar werden brieven gezonden aan, enz.

55) aan een iegelijk

Hebreeuws, aan landschap en landschap; dat is, aan alle hoge officieren van elk en ieder land.

56) aan elk volk

Hebreeuws, en aan volk tot volk.

57) spreken

Versta hierbij: en niet de spraak zijner vrouw. Het is een teken van heerschappij, of meesterschap, dat men zijn eigen taal spreekt, en niet gedwongen wordt zijn taal te veranderen ten believe van een ander; zie Dan. 1:4. De Romeinen deden in de overheerde provinci‰n de Latijnse spraak invoeren, en het recht in dezelve uitspreken. Anders, dit nu sprak men naar de spraak [elk] van zijn volk; alzo dat het een iegelijk kon verstaan.

Da 1.4
Copyright information for DutKant